Korte geschiedenis van de stad Wijk bij Duurstede

Nieuwe nederzetting
Na de verwoesting en plundering van de bekende handelsnederzetting Dorestad door de Vikingen in 863, ontstond bij het ten ondergegane Dorestad een nieuwe nederzetting. Deze nederzetting was waarschijnlijk het gevolg van een heroriëntatie van de overgebleven bewoners in de streek op het boerenbedrijf. De kern ervan lag net buiten de huidige oude stad, ten noorden van de Steenstraat rondom een in de tiende eeuw gestichte kerk. Het machtsvacuüm dat de Vikingen na hun vertrek achterlieten werd ingevuld door lokale heren, maar onder koning/keizer Otto I werd de kerkelijke en keizerlijke hiërarchie in de streek langzaam hersteld. In een lijst van goederen opgesteld door de Utrechtse kerk in 948 wordt voor het eerst de nederzetting Wijk genoemd. Naast de Utrechtse kerk bezat de keizer in de omgeving talrijke goederen. Deze goederen werden door keizer Otto III geschonken aan de Keulse aartsbisschop Heribert die dit bezit wist uit te breiden via particuliere schenkingen. Hij schonk alles aan de abdij van Deutz bij Keulen. De abdij raakte tijdens de investituurstrijd in financiële moeilijkheden en stootte haar goederen die het verst van de abdij waren gelegen af. Koper was graaf Otto II van Gelre. De Utrechtse bisschop verzette zich hiertegen, maar wist enkel te bereiken dat er geen versterkt huis in de omgeving van Wijk gebouwd zou worden.

Stadsstichting
Na de dood van de bisschop kwam dat versterkte huis er toch. Rond 1270 werd de donjon Duurstede gebouwd. In 1300 werd het nederzettingsgedeelte van Wijk behorend tot de heer van Duurstede tot stad verheven. De stichting behelsde slechts de noordwestelijke helft van de huidige oude stad. De grens werd gevormd door de Singel en het water op de huidige lijn Plantsoensteeg/Kerkstraat/Mazijk. In de periode 1350 en 1400 werd het gedeelte tussen deze lijn en de rivier de Lek bij de stad getrokken. Een groot deel van het nieuwe gedeelte werd benut voor stichtingen van de heer van Duurstede: het vrouwenklooster en het gasthuis. In 1444 woedde er een grote stadsbrand die een groot deel van de stad in as legde. De stedelijke groei kreeg vanaf 1459, na de dood van de laatste telg uit het geslacht Abcoude, Jacob van Gaasbeek, een grote impuls. Wijk bij Duurstede was in handen gekomen van de Utrechtse bisschop, David van Bourgondië. De stad Utrecht was hem vijandig gezind en David koos Wijk bij Duurstede als zijn residentiestad. Dit had grote bouwactiviteiten tot gevolg, onder andere het kasteel, de kerk, de Nederhof en de Munt. Wijk bij Duurstede was aan zijn gouden eeuw begonnen, die na 1528 echter snel zijn glans verloor doordat de Utrechtse bisschop de wereldlijke macht moest overdragen aan Karel V.

Stagnatie
De Reformatie sloeg in Wijk bij Duurstede nauwelijks aan. Het overgrote deel van de bevolking bleef katholiek. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog had Wijk bij Duurstede als vestingstadje nog enige militaire waarde, maar nadien werd het niet meer van strategisch belang geacht. Tijdens het rampjaar 1672 werd het niet in staat van verdediging gesteld, waarop het stadsbestuur geen andere oplossing zag dan de stad vrijwillig aan de Fransen over te dragen. De Franse bezetting betekende een nog grotere verslechtering van de economische toestand. Economisch verkeerde het stadje namelijk al tientallen jaren in een diep dal. De pest in 1636 had de bevolking bijna gehalveerd en de nijverheid een enorme klap gegeven. Pas halverwege de negentiende eeuw bereikte Wijk bij Duurstede weer het inwonertal dat het voor 1636 bezat en vanaf die tijd werd de economische stilstand omgezet in langzame vooruitgang, vooral door de komst van enkele steenfabrieken. In vergelijking met de rest van Nederland bleef de groei echter beperkt, bijna minimaal.

Overgenomen van de site van het RHC Zuidoost Utrecht.

  

 





© 2017-2024 Ewab-applications, Hilversum